In 2006 bracht een aflevering van Zembla, getiteld “De Heilige Ayaan”, de Nederlandse samenleving in beroering. Ayaan Hirsi Ali, tot dan toe gevierd als symbool van vrouwelijke emancipatie en kritiek op islamitische praktijken, werd ‘geëxposed’. De onthullingen dat ze geen verarmde vluchteling was en haar persoonlijke geschiedenis had aangepast, schokten velen. De reactie? Sinan Can en zijn team, de makers van de uitzending, werden bedreigd, zelfs door collega’s. Dit incident was niet alleen een mediastorm, het veroorzaakte zelfs het vallen van het kabinet Balkenende II. Een pijnlijk bewijs van hoe diep persoonlijke verhalen en nationale politiek verweven kunnen zijn.
Anno 2024, bijna twee decennia later, lijkt er op het eerste gezicht veel veranderd. Toch, wanneer Frits Barend onlangs Johan Derksen hekelde voor diens opmerkingen over zijn dochter, zien we oude patronen herhalen. Derksen’s beschrijving van Barbara Barend als iemand die hysterisch reageert op kwesties over Israël en Joden, wekt opnieuw de vraag hoe vrij men is in zijn of haar uitspraken, en hoe snel media en publiek klaarstaan om te oordelen.
Mijn persoonlijke ervaringen als moslim en echtgenoot van een Marokkaanse vrouw versterken dit beeld alleen maar. Of het nu in de supermarkt is waar ik, gekleed in een qamis en mutsje, ten onrechte als ‘landverrader’ werd bestempeld, of in interacties waarin mijn kinderen vanwege hun Marokkaanse namen worden gevreesd, het is duidelijk: Racisme is een hardnekkige schaduw in onze samenleving.

Deze incidenten zijn geen geïsoleerde gebeurtenissen. Ze zijn symptomen van een diepere malaise waarin xenofobie en racisme in Nederland, en elders, zich ongemakkelijk roeren. Van de laagopgeleide Marokkaanse jongeren in Antwerpen die ‘Jood’ als scheldwoord gebruiken tot aan de Turkse jongen die Hitler prijst, het zijn tekenen van onbegrip en haat die generaties overbruggen.
En dan is er Geert Wilders, wiens partij een significant deel van de Nederlandse stemmen vergaarde. Zijn uitspraken over Islam en zijn kritiek op de Koran, vergelijkend met Mein Kampf, polariseren en provoceren. Maar zijn woorden vinden weerklank, een teken dat vele Nederlanders zich ontheemd voelen in hun eigen land.
Deze verdeeldheid is een herinnering dat we verder moeten kijken dan de oppervlakte van sociale onrust en mediahypes. We moeten ons inzetten voor een diepgaand begrip van elkaar, waarbij we het menselijke niet uit het oog verliezen. Het waarderen van onze medemens, ongeacht achtergrond of geloof, is cruciaal.
En hier komt een fundamenteel punt naar voren: het is ieders recht om iemand niet te mogen, maar dit oordeel moet gebaseerd zijn op individuele daden en karakter, niet op vooroordelen of stereotypen. Als we iemand werkelijk als individu hebben gezien en beoordeeld, en hij blijkt nog steeds onaangenaam, dan pas is afkeer gerechtvaardigd.
Dit is waarom we, in plaats van alleen te herdenken op 4 mei, elke dag moeten werken aan een samenleving waarin iedereen zich thuis voelt. Dit vraagt om dagelijkse reflectie en actie, niet slechts symbolische momenten van stilte.
Laten we ons dus inzetten voor een toekomst waarin iedere Nederlander, moslim, Jood, christen, atheïst, zwart, wit of elke tint daartussen, zich gewaardeerd voelt. Waar woorden van haat vervangen worden door dialogen van begrip. Alleen dan kunnen we de ware betekenis van samenleven in Nederland, en daarbuiten, herdefiniëren.