Het was een zaterdagmiddag in Amsterdam-Zuid. Mijn vrouw en ik zaten in een Coffee Company – je kent die plekken wel, waar de latte’s havermelk ruiken en de gesprekken altijd net iets te luid worden gevoerd. Buiten was het koud, maar binnen hing een aangename warmte. Zo’n plek waar mensen komen om gezien te worden, niet per se om koffie te drinken.

We zaten daar, mijn vrouw en ik, haar cappuccino half opgedronken, mijn americano vergeten omdat ik te veel naar buiten keek. Daar, midden in het zachte gedruis van elektrische fietsen en stilettohakken, zoefde een jongen voorbij. Hij droeg een lange djellaba, zijn baard wapperde in de wind en een gebedsmutsje balanceerde perfect op zijn hoofd. Het beeld leek uit een film te komen, zo sierlijk was het.

“Kijk hoe leuk die broeder op de fiets,” zei mijn vrouw zacht. Er zat een soort bewondering in haar stem. Niet de bewondering die je hebt voor iets groots of meeslepends, maar voor iets dat gewoon klopt. Iets dat precies is zoals het hoort te zijn.

Achter ons zat een jongen. Twintiger, schat ik. Blond haar, blauwe ogen, met een kleine davidsster om zijn nek. Zo’n ketting waarvan je weet dat het niet alleen sieraden zijn, maar een verhaal vertellen. Een symbool van identiteit, misschien wel een statement.

Hij hoorde mijn vrouw. Of hij het wilde of niet.

“Wat een idioot,” mompelde hij. Zijn stem droeg net ver genoeg om ons te bereiken. “Met zijn baard en dat jurkje.”

Het deed iets met me, dat moment. Alsof je de wereld even door een scheur in het gordijn ziet. Daar zat hij, die jongen met zijn davidsster, symbool van een geschiedenis vol strijd om acceptatie, respect en bestaansrecht. En toch was hij daar, in een koffiebar in Amsterdam-Zuid, iemand aan het beoordelen op zijn uiterlijk.

Ik dacht eraan door een column van Natascha van Weezel, die ik gisteren las in Het Parool. Over haar davidsster, de croissants die haar werden toegeworpen, en het onbegrip dat ze steeds weer ontmoet. Haar woorden deden me denken aan dit moment, aan hoe we allemaal soms vergeten dat respect geen exclusieve club is.

We leven in een wereld waarin mensen hun identiteit moeten verdedigen. Een wereld waarin een ketting met een ster of een lange djellaba meer over iemand lijkt te zeggen dan duizend woorden ooit kunnen doen. Maar wat me die middag raakte, was hoe die jongen, met zijn eigen symbool van identiteit, geen ruimte had voor die van een ander.

Respect, tolerantie, acceptatie. Het zijn woorden die we vaak gebruiken, maar misschien te weinig voelen. Hoe kun je respect verwachten voor jouw verhaal, als je dat van een ander niet eens wil horen?

De jongen met de davidsster stond op en liep weg, zonder ons nog een blik waardig te keuren. Mijn vrouw nam een slok van haar cappuccino, alsof er niets gebeurd was. Maar ik bleef zitten met dat beeld van de wapperende baard en de zilveren ketting. Twee verhalen, zo verschillend, en toch in essentie hetzelfde.

Misschien ligt de echte uitdaging niet in het begrijpen van mensen die op ons lijken, maar in het accepteren van hen die dat niet doen. Want uiteindelijk willen we allemaal hetzelfde: gezien worden, zonder dat iemand de andere kant op kijkt.