Er zit er een van 18 in huis. Net z’n rijbewijs gehaald, en sindsdien is alles van hem. De auto van z’n moeder? Van hem. De afstandsbediening? Van hem. Maar vooral: het toilet. Anderhalf uur per sessie is geen uitzondering. Je kunt er de klok op gelijkzetten. Anderhalf uur. En als je dan na 90 minuten voor de deur staat te bonken, krijg je alleen maar een geïrriteerd “Ja, ja, ik kom er zo aan.”
Ruim 1,5 uur later, als de helft van je dag al verloren is, hoor je eindelijk dat kenmerkende gerommel. De deur gaat open en daar komt ‘ie dan. Alsof hij net van een luxe wellnessdag terugkomt. Fris, ontspannen, en vol verhalen. Het toilet? Helemaal van hem geweest, voor die 90 minuten. De rest van het huis mag blij zijn dat ze het weer terugkrijgen. Maar alleen tijdelijk.

Binnen twee minuten zit hij alweer aan tafel met z’n telefoon, luidkeels lachend om een of andere Supergaande-podcast vol domme grappen. Knock-knock-grappen. Grappen waarvan je niet eens wist dat ze nog bestonden. Maar hij lacht. Hard. Je kunt er niks aan doen. Heel het huis trilt mee met zijn puberale humor. En je vraagt je af: hoe kan iemand die net zo lang op het toilet heeft gezeten alsof het z’n tweede huis is, zóveel energie hebben om zó luid te zijn?
Ongemanierd is het nieuwe normaal. Schoenen slingeren door de gang, een bord met restjes spaghetti ligt half onder de bank. En dan altijd dat geluid. Altijd dat geluid. Alsof stilte een persoonlijke belediging is.
En dan, op een dag, is hij er niet. Je merkt het meteen. De stilte is oorverdovend. Geen eindeloos gegrinnik om domme grappen, geen anderhalf uur bezet toilet, geen schoenen waar je over struikelt. Je huis voelt ineens als jouw huis. Maar toch… ergens mis je iets. Niet veel, maar een klein stukje chaos.
Totdat hij weer binnenkomt. Hij smijt zijn schoenen in de gang, en nog voordat hij z’n jas uit heeft, hoor je alweer diezelfde domme grap. En ja, je rolt met je ogen, maar ergens voelt het ook weer vertrouwd. Want zonder die irritante herrie, voelt het toch niet helemaal compleet.