Vandaag kwam het ineens bij me op, zomaar uit het niets, alsof de wind het naar me toe blies: het is zo lang geleden dat ik de stilte van mijn jeugd nog gehoord heb. Die diepe, allesomvattende stilte die je omringde als je alleen in een kamer zat en het voelde alsof de wereld even ophield te bestaan. Het was geen gewone stilte. Het was een stilte die haast pijn deed, maar ook zo puur was dat het je adem benam. Een stilte die je niet kon omschrijven, omdat er simpelweg geen woorden voor bestonden.

Ik herinner me nog de stilte in het klaslokaal, als de lessen net begonnen waren. Alleen het monotone tikken van de klok was er, als een ijzeren hand die je zachtjes duwde in de richting van de angst. Niet te luid, niet te opdringerig, maar net genoeg om je eraan te herinneren dat de tijd altijd doortikt, ook als je het niet wilt. In die stilte kon je jezelf verliezen, terwijl je je afvroeg wat de rest van de wereld deed, daarbuiten.

Maar er was ook een andere stilte. Een die je kende in een voetbalstadion. Het soort stilte dat op een vreemde manier de menigte verenigde, als een eerbetoon aan iets dat groter was dan al het gejuich, het gespring, de adrenaline. Iemand was gestorven, en voor een ogenblik leek het alsof zelfs het universum even stil bleef staan. Je voelde het gewicht van die stilte op je schouders, alsof hij je naar beneden duwde. En dan, uit het niets, het oorverdovende gejuich dat de stilte verslond. Een geluid dat de wereld weer deed draaien. Maar toch was het die ene seconde van absolute rust, van onverschrokken stilte, die je bijbleef.

En dan was er nog de stilte van Amsterdam. Vier mei, acht uur ’s avonds. Iedereen die hier ooit is geweest, kent die stilte. Een hele stad die zijn adem inhoudt. Alsof we allemaal op hetzelfde moment beseften dat er meer is dan het leven dat we elke dag leiden. De bomen stopten met ritselen, de vogels met fluiten, zelfs de stad zelf, altijd zo levendig en bruisend, leek zijn hartslag te verliezen. Het was een moment van zuivere stilte. Een soort stilte die je met ontzag vulde, die je dwong om naar binnen te keren, om je eigen gedachten te horen, en om je even af te vragen wat het betekent om te leven, en wat het betekent om te sterven.

Maar die stilte, die we ooit kenden, is er niet meer. Tegenwoordig kunnen we niet meer stil zijn. We vinden dat het leven altijd door moet gaan. Het mag niet stilvallen, niet voor de dood, niet voor verdriet, niet voor de momenten waarop we zouden moeten stilstaan en nadenken. We breken de stilte zonder erover na te denken, alsof we bang zijn voor wat we zouden voelen als we echt even stil zouden zijn. Alsof we bang zijn voor de waarheid die de stilte ons zou kunnen vertellen.

De stilte van vroeger, die kende zijn waarde. Het was een stilte die je niet zomaar doorbrak, omdat je wist dat er iets kostbaars verloren zou gaan. Nu lijkt het alsof we het vergeten zijn. Alsof we het ons niet meer kunnen permitteren om stil te staan. Maar soms, heel soms, verlang ik terug naar die momenten. Naar die diepe, pijnlijke stilte die je vertelde dat je leefde. Want misschien is het juist die stilte die ons leert hoe we echt moeten leven.