Ergens op een herfstige donderdag stel ik me voor dat ik geboren word op een grens. Niet in een land, maar precies op die dunne lijn die met een liniaal op een kaart is getrokken. Geen bordje met “Welkom in België” of een douanepost waar iemand in een uniform nors je paspoort bekijkt. Gewoon een weiland. Aan de ene kant koeien, aan de andere kant ook koeien. En toch, als ik mijn eerste ademhaal doe, is er meteen een vraag: ben ik dan Nederlander? Of Belg? Of misschien iets er tussenin, een grenskind? Bestaat dat? Moet dat?

De wereld is een bizarre plek. We worden geboren in een soort kosmische loterij, waarbij de hoofdprijs niet een miljoen is, maar simpelweg een plek waar je wieg staat. Jij wint Nederland, jij wint België, jij krijgt Afghanistan. Jij – sorry, je krijgt een eiland dat langzaam zinkt in de oceaan. Gefeliciteerd, veel succes ermee. En het vreemde is: die plek bepaalt de rest van je leven. Want wij hebben grenzen bedacht. Dikke lijnen op een kaart, bedoeld om te zeggen: “Dit is van ons, dat is van jullie.” Alsof we eigenaren zijn van een planeet die ons niets verschuldigd is.

Stel je voor: ik woon in een grenshuis. De voordeur in Nederland, de achterdeur in België. Mijn keuken staat misschien in Duitsland. ‘s Ochtends bak ik een ei in Duitsland, eet het op in Nederland en spoel mijn bord af in België. Maar stel dat ik een kind krijg. Waar registreer ik dat? Waar hoort het? Wat als de ambtenaar zegt: “Kiest u maar, meneer. Nederland of België?” Hoe absurd. Want dat kind hoort nergens, of misschien juist overal. Wat als ik gewoon weiger te kiezen?

Maar de rest van de wereld kiest wel. Grenzen zijn streng. Grenzen zijn oneerlijk. Sommige mensen winnen de jackpot. Nederland, Noorwegen, Zwitserland. En anderen? Die winnen honger, oorlog, droogte. Ze hebben pech. Ze willen naar hier, naar dat kleine landje met zijn volle weilanden, distributiecentra en zonnepanelen. Maar wij zeggen: “Ho, wacht even. Hier past niemand meer bij.” Nederland is vol. Niet te vol voor een nieuwe distributiehal, niet te vol voor vrachtwagens vol met exportproducten, maar te vol voor mensen.

Wij houden van grenzen. Ze zijn handig. Ze houden de ‘anderen’ buiten en beschermen ons. Wat er binnen onze grenzen gebeurt, dat bepalen wij. Want wij weten hoe het hoort. Ons systeem werkt. Ons geloof is beter. Ons paspoort heeft de juiste kleur. Maar de rest? Zij begrijpen het niet. Ze willen niet leven zoals wij. En daarom zijn ze niet welkom. Zelfs als ze willen werken. Zelfs als ze zeggen: “Geef me een kans, en ik maak dit land mooier.” Nee, want ze komen van de verkeerde kant van de grens.

Ik stel me voor dat ik in een wereld leef zonder grenzen. Geen dikke lijnen op een kaart. Geen paspoorten, geen regels die bepalen waar je mag wonen of werken. Een plek waar iedereen een beetje grenskind is. Misschien wordt de wereld er niet eerlijker van, maar wel een beetje minder gek. Want hoe het nu is, slaan we nergens op. Echt helemaal nergens. We zijn een verzameling lijntrekkers op een bol vol chaos. En terwijl we proberen controle te houden over iets wat nooit van ons was, bouwen we de ene muur na de andere.

Misschien moeten we gewoon stoppen. Stoppen met grenzen. Stoppen met het idee dat je ergens bij moet horen. Misschien is dat de enige manier om werkelijk te zijn waar je geboren bent. Of dat nou in Nederland is, in België, of precies daar waar die lijnen ophouden.