Elke zaterdagochtend wandel ik met een kop koffie naar het raam. Het is geen vaste afspraak, maar toch weet ik dat hij langskomt. Een Joodse man. Keppeltje op, soms een lange zwarte jas. Kinders aan de hand. De een zuigt op een lolly alsof het leven daarvan afhangt, de ander kijkt alsof hij zijn eerste sigaar opsteekt zodra hij de kans krijgt. Soms is er maar één kind. Soms zijn het er twee. Soms loopt zijn vrouw erachteraan, soms niet.
Ik heb ooit gelezen dat de vrouwen zijn vrijgesteld van religieuze taken. Ze hebben belangrijkere dingen te doen: kinderen opvoeden, eten bereiden, het gezin draaiende houden. “De boog kan niet altijd gespannen staan,” zegt een stem in mijn hoofd, maar dan zie ik hoe de man haastig richting zijn gebedshuis loopt. Hij groet me meestal wel, een simpele “hallo” of “hi,” alsof onze uitwisseling het universum net iets beter in balans brengt.
Verderop in de straat woont een andere man, ook met een connectie naar de hemel, maar via een andere telefoonlijn. Hij is gepensioneerd, vrolijk, altijd fietsend. Soms stel ik me voor hoe hij met een halve sinaasappel en een grijns in zijn stem gesprekken voert over belangrijke kerkzaken. Voor hem geen gehaaste wandelingen op zaterdagochtend. Hij heeft tijd. Misschien bidt hij op de fiets, misschien alleen in gedachten.
De moslims, die hoor je niet. Althans, niet in mijn straat. Misschien fluisteren hun gebeden in het Arabisch door de voegen van de huizen. Of misschien is het geloof daar verstopt in de geur van kaneel en munt, in een bord couscous dat niemand ziet maar waarvan je toch weet dat het bestaat. Ze doen wat ze doen, meestal vredelievend.

En toch vraag ik me soms af: waar komt de haat vandaan? Niet alleen de haat van hen naar anderen, maar ook naar hen. Naar ons allemaal. Het lijkt soms alsof we elkaars religieuze rituelen wel respecteren, zolang we maar niet hoeven kijken naar wat erachter ligt.
De Joodse man loopt verder, zijn kind struikelt en lacht. De gepensioneerde man fietst naar de bakker, een tas met krakend papier aan zijn stuur. En de moslims, die horen we niet, maar ik weet zeker dat ergens in een stille keuken een lepel tegen een pan tikt.
Zaterdagochtend. Mijn straat. Een microkosmos waarin alles zo vredig lijkt, tot je te veel vragen begint te stellen. Dus neem ik nog een slok koffie, groet de Joodse man terug, en laat de stilte het laatste woord hebben.