Ik kijk weinig televisie. Echt waar. Dat vertel ik mezelf al jaren. Maar er zijn van die momenten, meestal als ik alleen thuis ben, dat ik tóch toegeef. De kinderen zijn weg, mijn vrouw heeft haar avondje uit, en ik zit daar. Alleen. De stilte in huis vult zich langzaam met een soort zware, plakkerige verveling. En wat doe je dan? Precies. Je zoekt afleiding.
Zo kwam ik onlangs terecht bij Zeeman confronteert. Een programma waar ik normaal nooit naar zou kijken, want: commercieel, sensatiezucht, goedkope reality. Dacht ik. Maar Thijs Zeeman trok me meteen naar binnen. Die man is geniaal. Serieus. Hij heeft iets. Geen grootspraak, geen opgeblazen ego. Hij is geen Kees van der Spek die het halve continent afreist om met veel bombarie een paar Nigerianen aan te spreken op hun dubieuze praktijken. “Are you fucking crazy?” roept Kees dan, terwijl hij iemand van twee meter breed in een nekklem smoort. Nee, Thijs is anders. Thijs is ingetogen. Hij kijkt net zo nerveus als de mensen die hij confronteert, alsof hij zichzelf voor elke ontmoeting even moed moet inpraten. Maar wat hij doet? Hij dóet het wel. En daar kan ik alleen maar respect voor hebben.
Die aflevering ging over stalking. En ik moet zeggen: het raakte me meer dan ik had verwacht. Want stalking is niet zomaar iets. Het is een fucking nachtmerrie. Iemand die continu met jou bezig is. Obsessief. Jij denkt dat je rustig door het leven banjert, maar ondertussen zit je vast in iemands hoofd. Zonder dat je het weet. Zonder dat je weet hoe je daar uitkomt. Of zelfs of je er ooit uit kunt. Het idee alleen al. Freaky.
En toch—en dit klinkt misschien cru—zijn het bijna altijd van die sneue types, die stalkers. Van die pisventjes of kutwijven die hun leven niet op de rit hebben. Gasten met sokken in plastic Adidas-slippers. Of vrouwen met zo’n eeuwig uitgegroeid permanentje, peuk in de mondhoek. Mensen zonder toekomst. Zonder iets anders dan hun ene obsessie. Het middelbareschoolkusje dat ze nooit los hebben kunnen laten. Of die ene relatie die niet liep zoals ze hadden gehoopt.
In deze aflevering ging het om een man die, laten we hem John noemen, helemaal geobsedeerd was door zijn ex. Maar niet zomaar een beetje. Hij richtte zich op haar auto. En op de auto van haar nieuwe vriend. Krassen op de lak, banden lek. Het klassieke repertoire. Thijs stond op een gure zondagmiddag aan Johns voordeur. Ik zat rechtop in mijn stoel, ademloos te kijken. Dit was het moment.

Wat er toen gebeurde, was bijna lachwekkend. John deed de deur open, liep naar buiten, zag Thijs en rende meteen weg. Serieus. Broek op half zeven, sokken in die eeuwige Adidas-slippers. Als een soort tragikomische slapstick. En Thijs? Die rende niet mee. Hij bleef gewoon staan.
“Tactiek,” legde hij uit. “Het heeft geen zin om achter hem aan te gaan.” Ik snapte hem meteen. Thijs pakte zijn telefoon en begon John appjes te sturen. Niet van die lieve, hoopvolle berichtjes, nee, boze berichten. Dreigend. Niet van het type ik kom je halen, maar net zo effectief. Een digitale nekklem. Wat een baas.
Terwijl ik daar zat, bedacht ik me hoe fucking eng stalking eigenlijk is. Iemand die zich met jouw leven bemoeit, obsessief. Jij wil verder, maar zij blijven hangen. Aan jou. Soms aan een herinnering, soms aan een ideaalbeeld. Misschien was het voor jou maar een avontuurtje, iets onschuldigs. Maar voor hen? Een allesverslindende bezetenheid.
Wat me ook opviel, is hoe vaak het gewoon sneue mensen zijn. Van die types die je direct herkent. Die sokken-slippergasten. Of van die vrouwen met ongelezen brieven op hun tafel en een agenda vol gemiste kansen. Ik bedoel, kom op. Als je jezelf in de spiegel aankijkt en dat ziet, denk je dan niet: misschien moet ik iets met mijn leven doen in plaats van andermans leven te terroriseren?
Na een uur zat het erop. Thijs was mijn held van de avond. En ik, ik had een topuurtje gehad. Totdat de kinderen thuis kwamen. Nat van de regen, schoenen vol modder, jasjes die ze weer niet hadden opgehangen. En daar zat ik. Alleen thuis. Terug in de realiteit. Terwijl ik dacht: ik moet vaker alleen zijn.