Ik zit in een café waar ze de cappuccino serveren in van die koppen zonder oortjes. Je moet de rand vasthouden alsof je een gewonde duif oppakt, teder maar met voldoende grip. Op de achtergrond speelt een cover van een nummer dat ik herken, maar niet meteen kan plaatsen. Het voelt bekend, en dat is eigenlijk al genoeg. Herinnering en herkenning. Het zijn de bouwstenen van genot. We noemen het geluk, maar dat is een vergissing.

Mijn buurman aan tafel leest de krant, de fysieke krant. Zijn handen zijn zwart van de inkt, maar hij merkt het niet. Ik vraag me af of hij ooit echt gelukkig is geweest. Niet omdat hij eruitziet als iemand die ongelukkig is, maar omdat hij eruitziet als iemand die tevreden is. En tevredenheid, zo heb ik geleerd, is de vijand van geluk. Het is de onbewogen vijver die niet verlangt naar een steen.

Genot is iets anders. Genot is die eerste slok ijskoude Coca Cola Zero op een zomerse dag. Het is een oude foto van een vakantie in een land waar alles naar zonnebloemolie rook. Het is de geur van een voorbijganger die je doet denken aan je mooie geliefde, hoewel je je haar gezicht nauwelijks kunt herinneren. Genot is altijd tijdelijk, een schim die zich voedt met herinnering. En herinneringen, zo leert de wetenschap, zijn onbetrouwbaar. Ze liegen tegen je, altijd.

Ware geluk, denk ik, is niet te bevatten. Het is niet te definiëren. Het is een staat van zijn, een soort gewichtloosheid in een wereld die altijd trekt en duwt. Misschien hebben boeddhisten gelijk. Misschien is geluk de afwezigheid van verlangen, maar ik ben te verslaafd aan verlangen om dat echt te geloven. Want als ik niet meer verlang, wat blijft er dan over? Een man in een café met een kop cappuccino zonder oortjes? Dat klinkt eerder als het voorportaal van de dood dan als geluk.

‘Is dit jouw stoel?’ vraagt een vrouw. Ze wijst naar de lege stoel tegenover me. Ik knik. ‘Ja, maar ik heb hem al een tijdje niet gebruikt,’ zeg ik. Ze lacht, neemt de stoel mee, en in dat moment voel ik een klein genot. Een herinnering aan iets wat ik niet kan plaatsen. Misschien aan haar glimlach, misschien aan iets wat ik ooit heb gelezen in een boek dat ik nooit heb uitgelezen. Het maakt niet uit. Herinnering en herkenning.

Op weg naar huis denk ik aan wat ze heeft gezegd. Of eigenlijk, wat ze niet heeft gezegd. Ik vraag me af of ze gelukkig is. Of ze ooit dat gewichtloze gevoel heeft gekend waar ik alleen maar over kan speculeren. Misschien heeft ze het, misschien niet. Misschien maakt het niet uit. En terwijl ik mijn sleutel in het slot steek, besef ik dat ik haar naam niet eens heb gevraagd.

Misschien, denk ik, is dat wat geluk is: niet weten, niet hoeven weten, en toch op een bepaalde manier compleet zijn.