Ergens langs een kronkelend lint van asfalt, waar tractorbanden hun diepe groeven hebben achtergelaten, hangt een vlag ondersteboven. Het rood bloedt naar beneden, het wit lijkt bijna grijs van het stof, en het blauw kijkt moedeloos naar de grond. Een vlag die ooit boven het grasland wapperde om meeuwen en regenbuien te begroeten, is nu veranderd in een schreeuw die niemand echt lijkt te begrijpen.

Die vlag, ooit een symbool van collectiviteit en trots, is een fluisterende revolutie geworden. Eerst hingen ze daar, langs de weg, als een stil protest van boeren. “Help ons,” zeiden ze zonder woorden. Maar zoals dat gaat met symbolen, werden ze gekaapt, omarmd, heruitgevonden. Nu is het een wapen. Niet van staal, maar van stof, dat snijdt door elke discussie als een stomp mes dat toch pijn doet.

De vlaggen zijn geen protest meer, maar een podium. Voor boeren. Voor wappies. Voor mensen die niet zo goed weten waarom ze boos zijn, maar het toch graag willen laten zien. Het is een omgekeerd icoon geworden, een paradox van aandacht: je hangt iets op dat iedereen ziet, maar niemand begrijpt.

Ik stel me voor hoe een jongen van zes op de achterbank zit. Hij kijkt naar buiten, naar die vlaggen langs de weg. “Waarom hangen ze zo, papa?” vraagt hij. En papa zegt iets over de regering. Over hoe ze het niet begrijpen, hoe ze de gewone man vergeten. De jongen knikt alsof hij het snapt, maar weet eigenlijk al dat hij een leugenaar wordt. Hij zal later tegen zijn vrienden zeggen dat hij weet waarom de vlaggen zo hangen, maar hij weet niets. Net als zijn vader. Net als wij allemaal.

De kracht van de omgekeerde vlag is precies dat: het is een leeg canvas geworden, een spiegel die terugkaatst wat je er zelf in ziet. Voor de een een schreeuw om hulp, voor de ander een middelvinger naar de macht. Misschien is dat de schoonheid ervan. Het gaat niet meer om boeren, of corona, of stikstof. Het gaat om het gewicht van het rood-wit-blauw dat niet meer gedragen kan worden door de mast van eenheid.

En terwijl de vlaggen verbleken in de zon, gebeurt er iets eigenaardigs. We raken eraan gewend. Wat ooit een statement was, is nu een decorstuk langs de snelweg. Een vlag die niet meer schreeuwt, maar fluistert. Een vlag die niet meer protesteert, maar zucht.

Misschien, over een paar jaar, halen we ze naar beneden. Misschien hangen we ze weer goed, of stoppen we ze in een doos op zolder. Of misschien blijven ze hangen, net zo lang tot we niet meer weten waarom. Tot het een deel van het landschap is geworden, zoals die kapotte lantaarnpaal verderop, of het bord dat zegt dat hier ooit een monument stond.

De vlag als symbool. De vlag als stilte. De vlag als eeuwige vraag. Wie luistert er nog?