Het fascineert me altijd hoe sommige mensen in een parallel universum lijken te leven. Neem bijvoorbeeld een caissière die ik ken, werkzaam bij een supermarkt waar de korting van 2 euro op je kassabon belangrijker is dan een hartoperatie. Maar als je met haar praat, lijkt het alsof ze jaren doorgebracht heeft op de universiteit, naast een formidabel aantal nachten op de intensive care. Niet als patiënt, maar als arts. Ze heeft een antwoord op alles. Of je nu vraagt naar de beste behandeling voor een hartritmestoornis of naar de exacte werking van een chemokuur. Ze strooit met medische termen alsof ze suikerklontjes uitdeelt, maar zonder de zoetheid.
Het trieste is: ze gelooft het zelf. En daarin ligt het gevaar. Laatst hoorde ik dat ze op bezoek was geweest bij een man die in het ziekenhuis lag. De vader van een bevriende familie van mijn schoonfamilie. Het ging slecht met hem. Heel slecht. Maar waar de artsen terughoudend en genuanceerd bleven, had zij haar oordeel al geveld. “Het ziet er niet goed uit,” sprak ze, terwijl ze met een somber gezicht een verkeerd uitgesproken diagnose uitsprak. De familie, al kwetsbaar, kon niets anders doen dan knikken en slikken. Voor even leek het alsof haar woorden gewicht hadden, alsof ze werkelijk wist waar ze het over had.
Toen ik zelf langs het ziekenhuis reed met mijn vrouw, kwam ik haar woorden weer tegen in mijn hoofd. Ze klonken als een echo, maar een valse, een die niet helemaal goed resoneert. Wij gingen op bezoek, samen met mijn vrouw en de beroemde filosoof Achraf C.I., die het die dag had over zijn eerste zaadlozing en naaktheid in het bijzijn van wildvreemden – hij heeft het er vaak over, maar op de een of andere manier verveelt het nooit.

En toen gebeurde het. De man, die volgens de caissière zo goed als dood was, zat een dag later thuis aan de thee. Geen hartmonitor meer, geen ziekenhuisbed. Alleen een koekje en een schaterlach. Je zou bijna geloven dat Achraf iets had losgemaakt met zijn onnavolgbare filosofie, of dat het universum besloot dat één bezoek van de caissière wel genoeg was geweest.
Maar de caissière? Zij zal blijven praten. Over longontstekingen, tumoren, en medicatie-interacties. Over dingen waar ze niets van weet. Misschien doet ze het om zich belangrijk te voelen. Misschien gelooft ze echt dat ze helpt. En ergens vind ik dat ook zielig. Want ze heeft geen idee hoeveel schade een misplaatst woord kan aanrichten.
Dus alsjeblieft, lieve caissière, als je dit leest: beperk je tot wat je echt kunt. Zeg me welke aanbieding geldt voor de bananen, niet welke ziekte ik heb. Je bent geen arts, en dat is helemaal oké. Maar misschien is het tijd om dat zelf ook te beseffen.