We zijn kampioenen in het wegpoetsen van onze eigen troep. De afwas van ons geweten staat altijd klaar in een sopje van smoesjes en zelfrechtvaardiging. Het is een kunst die we allemaal beheersen, soms onbewust, vaak met precisie. Ik zeg iets lelijks tegen je – een opmerking die scherp is, harder binnenkomt dan bedoeld – en in mijn hoofd klinkt meteen een zachte stem: “Maar jij hebt dat verdiend. Je hebt mij ooit ook gekwetst.”
Want zo werkt het. Schuld wordt bij ons geen steen, maar een pluisje. We blazen het weg. Wat niet recht te praten valt, stoppen we in een doos met een sticker erop: ‘Test’. Vraag ik iets lulligs, bijvoorbeeld: “Was jij gisteren niet in Paradiso?” en jij antwoordt verbaasd: “Maar ik ga nooit uit.” Dan zeg ik snel: “Oh, gewoon een testje.”
En als zelfs dat niet werkt, dan verpakken we het in humor. “Goh, wat ben je dik,” zeg ik. Jij kijkt me aan, half gekwetst, half verward. Als de pijn zichtbaar wordt, is mijn reddingsboei al onderweg: “Grapje.” Het is het perfecte schild: humor. Want wie boos wordt om een grapje, heeft geen gevoel voor humor, toch?

We zijn kunstenaars in het ontwijken van verantwoordelijkheid. Onze kwade woorden worden testen, onze steken onder water worden geintjes, en onze echt gemene acties worden rechtgepraat door het spook van het verleden. Dat kleine dingetje dat jij ooit deed – misschien niet eens bewust – groeit in mijn hoofd uit tot een monumentale rechtvaardiging. Zo’n mooie, strakke toren van gelijk.
Het is een rotte manier van leven. Want elke keer dat je iets kwetst en het verpakt als test, grap, of rechtvaardiging, laat je een stukje van jezelf achter. Een stukje van de persoon die je ooit wilde zijn. Een stukje dat je misschien ooit met trots aan iemand wilde laten zien.
Maar ja, zolang je dat voor jezelf kunt goedpraten, is er eigenlijk niets aan de hand. Toch?