Ik ben getrouwd. Met een geweldige vrouw. Een topvrouw. Dat zeg ik niet zomaar, dat zeg ik omdat het waar is. En dat is bijzonder, want als je me had gevraagd wat ik ooit in een vrouw zocht, zou ik je een lijst hebben gegeven die ik waarschijnlijk zelf niet eens geloofde. Maar daar stond ze dan, alsof ze uit het niets kwam. Of eigenlijk niet, want niets komt echt uit het niets. Hoe dan ook, daar was ze, en ineens was er alles. We hebben drie kinderen samen. Drie stukjes chaos, drie redenen om nooit meer lang te slapen en om elke dag met een glimlach wakker te worden. Haar donkere haar en mijn groene ogen, een mix die iedereen overstemt. Geen mens kan mij wijsmaken dat er een betere combinatie bestaat. Groene ogen met donker haar—dat is pas magie.

En weet je wat het mooiste is? Mijn vrouw is geboren in Marokko. Daarmee is ze Marokkaans. Lekker voor alle racisten. Mensen die nog steeds geloven in hun achterhaalde sprookjes over “de vijand.” Want dat krijg ik soms te horen: “Je bent met de vijand getrouwd.” Boeien. Laat ze lekker stikken in hun beperkte wereldbeeld. Want ik leerde iets wat zij blijkbaar nooit leren: mensen zijn mensen. Marokkanen zijn mensen. Serieus. Ze lachen, huilen, ergeren zich, maken fouten, worden verliefd, en ja, ze hebben net als wij klootzakken en helden in hun midden. Net zoals niet alle Nederlanders perverse ouwe mannen zijn die kinderen misbruiken, zijn niet alle Marokkanen stelende, liegende criminelen. Dat ze dat nog steeds moeten horen, is eigenlijk triest.

Maar daar gaat het niet om. Het gaat hier over mijn vrouw. En haar familie. Want toen ik haar leerde kennen, leerde ik ook haar wereld kennen. En daar stond één man in het midden: mijn schoonvader. Wat een man. Wat een koning. Een man die zijn eigen regels schreef, en je kon verdomme niet anders dan respect voor hem hebben. Hij was eerlijk, altijd. Pijnlijk eerlijk soms. Hij hield van zijn familie, maar niet van allemaal, en zelfs daar was hij eerlijk over. Als hij iemand niet mocht, dan wist je dat. “Die? Nee. Daar wil ik niks mee te maken hebben.” Hij zei het lachend, maar je wist dat hij het meende.

Op 8 juli 2023 is hij overleden. En ik mis hem elke dag. Geen loze woorden, geen cliché. Elke. Dag. Die lege plek op de bank—het maakt niet uit wie er zit, het zal nooit meer gevuld worden. Zijn scherpe tong, zijn grappen die altijd iets te hard aankwamen, zijn vermogen om met een simpele zin alles terug te brengen tot de kern. Hij kon een situatie beter analyseren dan wie dan ook. Eén keer stormde zijn jongste dochter binnen, begin dertig, compleet in paniek. Ze had geld nodig. Hij keek naar zijn vrouw en zei, met die karakteristieke grijns: “Geef haar nu maar honderd euro. Straks komt ze weer bij ons wonen, en dat kost nog veel meer.”

Dat was hij. Een meester in relativeren. Altijd scherp, altijd met humor, altijd zonder blad voor de mond. Maar ook: lief. Zorgzaam. Grappig. Hij hield van zijn gezin, met heel zijn hart. En dat zie ik nu nog in mijn vrouw, in onze kinderen. In hoe ze met mensen omgaat, in hoe ze altijd klaarstaat voor anderen. Dat heeft ze van hem.

Ik mis hem. Elke dag. En dat slijt niet. Mijn moeder overleed in 2006, en ook haar mis ik nog elke dag. Maar mijn schoonvader? Wat had ik graag nog één keer met hem willen praten. Hem vragen wat hij nou écht vond van alles en iedereen. Zijn ongezouten mening. Dat rauwe, eerlijke. Hij heeft me in een korte tijd meer geleerd over mensen dan wie dan ook. Over vertrouwen. Over eerlijkheid. En over hoe je moet leven, zonder te blijven hangen in drama.

En zijn verhaal—dat verhaal. Hoe hij vanuit Marokko naar Nederland kwam. Hoe hij zijn gezin hier opbouwde, alles met zijn eigen handen. Dat blijft voor altijd in mijn hoofd. Hij was een koning zonder kroon. En ik? Ik ben gewoon een jongen met groene ogen die het geluk had met zijn dochter te trouwen.