Het was nog vroeg. Zo vroeg dat zelfs mijn schuldgevoel zich nog omdraaide in bed. Ik had een afspraak op een boerderij nabij Lopik, maar zoals wel vaker was ik te vroeg. Ik had mijzelf geparkeerd achter een BP-station, ergens tussen ambitie en de geur van frituurolie.
Binnen haalde ik een veel te dure koffie. Zes letters, driehonderd graden heet en even betekenisvol als een WhatsApp-bericht zonder emoji. Ik ging weer in mijn auto zitten. Geen radio. Geen podcast. Alleen ik, een papieren beker, en de gedachte dat het universum zich aan het schrap zetten was voor iets belangrijks.
En toen… pats boem.
Geen ongeluk. Geen vonkenregen. Maar gewoon een vrachtwagen. Pal voor mijn neus. Een vuilniswagen, om precies te zijn. De BP-containers moesten worden geleegd. Uiteraard precies op dit moment, op deze plek. Ik keek op. Twee mannen. De een jong, blond en waarschijnlijk zonder hypotheek. De ander donker, ouder, misschien een Perry. Voor het gemak noem ik de jonge man Jasper, omdat hij eruitzag als iemand die ooit per ongeluk op Tinder ‘ja’ zou swipen op zijn ex.
Ze zagen me zitten. Ik knikte. Zo’n knik die meer zegt dan woorden. Een knik die zegt: ik zie jullie, ik oordeel niet, ik ben koffie aan het drinken en wil geen ruzie. Jasper liep de vrachtwagen voorbij, draaide zich toen toch nog even om en maakte met zijn hand het universele gebaar voor ‘mogen wij ook koffie halen?’ Perry keek hem aan zoals alleen mannen dat doen die al te lang samen in een cabine hebben gezeten. Vermoeid, maar ook met iets van begrip.
Ik keek naar mijn telefoon. Nog zeventien minuten tot mijn afspraak. Ik had tijd. Laat hen hun koffie halen. Laat de wereld zichzelf even zijn.

Ze kwamen terug. Beiden met een dampende beker, lachend, alsof er net een grap was gemaakt over een collega die altijd te laat komt. Ze klommen terug in hun vuilniswagen. Koffie in de bekerhouders, sleutels in het contact, maar ze reden nog niet. De vrouw van de BP kwam aanlopen met een sleutel, alsof ze de poort naar een andere dimensie opende. Drie containers. Drie minuten.
Perry werkte sneller dan Jasper. Dat dacht ik te zien, maar misschien zag ik wat ik wilde zien. Perry had waarschijnlijk een gezin. Elke minuut die hij verspilde aan koffiedampen, was een minuut later bij zijn kinderen. Jasper had alleen zichzelf. En koffie.
Tijdens het legen van de containers keken ze weer naar me. Ik knikte opnieuw. Deze keer met iets meer berusting. Ik dacht aan mijn dochter, die ook met haar handjes dat drinkgebaar maakt. Simpel. Puur. Zoals dingen ooit bedoeld waren.
En toen gebeurde het: ik voelde irritatie.
Ongevraagd.
Een klein, vuil stemmetje in mijn hoofd fluisterde: Waarom blokkeren ze die parkeerplaats? Denken ze dat dit hun privéterrein is?
Ik voelde hoe mijn schouders verhardden.
Ik keek naar de klok. Ik moest om 09:30 uur in Lopik zijn. Het was nu 09:17. Mijn telefoon gaf aan: nog 13 minuten rijden.
Ik wilde uitstappen. Uitleg eisen. Boos worden.
Maar in plaats daarvan sloot ik mijn ogen.
Vijf seconden later deed ik ze weer open.
De vuilniswagen trok langzaam op. Alsof het universum mijn oogkleppen had opgetild en had gezegd: Rustig maar, jongen. Je komt wel waar je moet zijn.
Ik kwam aan om 09:29 uur.
Op tijd.
En toen wist ik het weer.
Het komt altijd goed.
Niet omdat alles vanzelf goed komt.
Maar omdat jij degene bent die besluit om het goed te maken.
Met jezelf. Met vuilnismannen. Met de wereld.
Zelfs op een parkeerplaats bij een BP-station in Lopik.