Ik zit in een all inclusive resort en voel me daar schuldig over. Niet omdat ik er zit, maar omdat ik weet wat het is.
Een soort recreatiekamp voor mensen die liever niet zelf nadenken. Een veilig omheind reservaat waar alles voor je geregeld wordt: eten, drinken, animatie, een handdoekenslagveld rond het zwembad om 07:59 ’s ochtends. Alleen het denken is niet inbegrepen.
De zee is blauw, de lucht is blauw, zelfs het ontbijt is soms blauw — vooral de scrambled eggs.
De stranden zijn bijna allemaal gemaakt van zand dat net iets te perfect is om echt te zijn, alsof ze door hogere machten met een Photoshop-filter zijn samengesteld op een lome zondagmiddag.
De Britten hier? Geroosterd. Niet gebruind, niet verbrand, maar echt geroosterd. Alsof iemand ze in een heteluchtoven heeft gestopt op standje 220 graden.
Ze smeren zonnebrand tot 11:15 en zuipen zich vanaf 11:30 het bewustzijn uit. De echte Britse vlag is niet rood-wit-blauw, maar wit-rood. En ineens snap ik waarom. Een kleurenschema geïnspireerd op de nationale huidskleur van hun toeristen: spierwit met een felrode kop erboven. Bedekt met een petje. Eronder een halve liter bier. God save the SPF 50.
De Oekraïners? Gehavend, getekend, getriggerd.
Ze kijken naar je alsof je elk moment een drone op hun hotelkamer kunt gooien. Ze lachen weinig, maar reizen veel. Want oorlog is ellendig, maar EU-visumvrijheid smaakt naar meer.
De Israëliërs?
Duidelijk. Dominant. Alles is ruk, alles is te traag, te zout, te weinig of te warm. Ze voeren een conflict met het ontbijtbuffet alsof het Gaza is. “Self-defense,” mompelt de man tegen de ober als zijn derde croissant te laat komt. Hij bedoelt het niet grappig. Ik bedoel het ook niet grappig.
De Polen?
Die kijken naar het hotel alsof ze een offerte gaan maken. Je ziet hun brein werken: ‘Hier zou ik een muur kunnen stucen. Die bar moet eruit. En wie de fuck heeft deze elektra gedaan?’
Polska is er klaar voor. Met de waterpomptang, nijptang en combinatietang. Of, zoals hun vrouwen ze noemen: vakantie.

En dan ik.
Mijn zoontje spuit net een pakje appelsap leeg over de vloer alsof hij een offer brengt aan de onzichtbare wet van chaos die geldt in all inclusive restaurants.
Mijn dochter wordt wakker door de hitte, voor de vijfde keer.
Mijn vrouw slaapt, eindelijk.
Mijn andere dochter droomt waarschijnlijk van unicorns en Griekse godinnen.
Ik droom niet. Ik observeer.
Ik kijk naar ons allemaal en ineens voel ik het: we zijn allemaal hetzelfde.
Allemaal moe.
Allemaal op zoek naar liefde, verkoeling en een beetje betekenis in een plastic cocktailglas.
We houden allemaal onze kinderen vast alsof ze pasgeboren zijn, ook al smijten ze met patat en krijsen in drie talen tegelijk.
En dan, in een hoek van het buffetrestaurant, hoor ik het:
“Je moet je bek houden!”
Een Joods-Nederlandse man snauwt zijn vrouw af terwijl hij driftig door zijn telefoon tikt. Ze had alleen maar gevraagd waarom hij niet at.
“Je ziet toch dat ik bezig ben?”
Ze kijkt omlaag.
Ik kijk weg.
Iedereen kijkt weg.
Zijn kinderen kijken niet eens meer.
Ik voel medelijden. Niet alleen voor haar. Voor hem. Voor hun kinderen. Voor ons allemaal.
Want dit is het: we rennen allemaal naar hetzelfde zwembad. Naar hetzelfde ontbijt. Naar dezelfde Instagramwaardige zonsondergang.
En toch, als we thuis zijn, bouwen we muren. Politieke, culturele, mentale muren.
Maar hier, op Kos, in deze hitte, drinken we samen lauwe (alcoholvrije) cocktails met te veel ijs en te weinig smaak. We zijn zweterig, vermoeid en verbonden. Niet door bloed, maar door zonnebrand en een gedeeld wifi-wachtwoord.
Morgen ren ik niet.
Niet naar het zwembad, niet naar het buffet.
Ik rijd liever naar een verlaten strand, al weet ik dat ik daar misschien weer andere toeristen tegenkom die hetzelfde dachten.
Zo anders ben ik ook weer niet.
En misschien is dat oké.
Laat het overal vrede worden, fluister ik tegen niemand in het bijzonder.
Niet omdat ik naïef ben, maar omdat ik het moet geloven. Omdat mijn kinderen, en die van jou, het verdienen.
Misschien is een all inclusive resort wel de enige plek waar de Verenigde Naties wél werken.