De regen stortte met bakken uit de hemel op het desolate landschap daarbuiten. De ruitenwissers van mijn auto hadden hun handen vol aan de neerplenzen van water. Als een eindeloze dans bewogen ze in hetzelfde ritme over de voorruit, terwijl mijn stilstaande auto zich bevond op een plek die niet bepaald uitblonk in veiligheid. Ik, aan de bestuurderszijde van het voertuig, probeerde me desondanks gerust te stellen met het vrije zicht dat de wissers trachtten te bieden. In dit onooglijke stukje Nederland, op een verregend plein, waar ik wachtte tot de stortbui zou verminderen, voelde ik een onbehaaglijkheid opkomen. Ondanks mijn niet al te angstige aard, bekroop me een gevoel van onveiligheid op deze plek, waar ik wachtte op een kansloos etablissement met een Turkse keuken die wellicht zo slecht was dat zelfs geen Turk zichzelf toestond zijn culinaire erfgoed zo te verkrachten. De regen toonde echter geen mededogen, en ik overwoog de strijd ermee aan te gaan – een onderneming waar ik weinig zin in had, ook al besefte ik dat het wellicht mijn enige optie was geworden.
Ik besloot een verkenningsronde te maken, in de hoop een parkeerplek te vinden langs de lange straat waar het Turkse etablissement zijn bedenkelijke kunsten vertoonde. De pistache in hun baklava was vervangen door gemalen doperwten, want, zo dacht men, het had tenminste ongeveer dezelfde kleur. Na enkele vergeefse pogingen leek het erop dat mijn missie tevergeefs was.
Ik had afgesproken met twee vrienden, die later zouden blijken eerder een ontmoeting dan vriendschap te zijn, maar op dat moment rekende ik hen nog tot mijn vrienden, simpelweg bij gebrek aan beter. Ik heb vriendschap altijd wat overschat gevonden. Ik keek uit naar de onheilspellende punt van een ‘red velvet’-taart die ze wilden verkopen, en naar het Turkse kopje thee dat eigenlijk geen smaak had behalve de stoot van stijl die het je gaf door zijn overweldigende kracht. Het koelde snel af in het kleine doorzichtige glaasje, twee slokken waren voldoende om je dorst niet te lessen, al betwijfelde ik überhaupt of thee bedoeld was om dorst te lessen. Naar verluidt werd thee ooit bedacht als medicijn, lang voordat de jaartelling van Jezus Christus bekend was. De Chinese keizer Shen Nong ontdekte het goed per ongeluk, terwijl hij water kookte zonder duidelijk doel, en theebladeren in zijn kopje vielen. De theebladeren trokken in het water, de keizer proefde de onverwachte smaak en geur, en zonder enige studie wist hij dat dit wel eens een medicinaal goedje kon zijn.
Mijn auto doorkruiste het minst frisse deel van Amsterdam, waar hoewel de heroïneverslaafden verdwenen zijn, sommige wijken nog steeds niet uitnodigend zijn. Mijn aandacht werd getrokken door een plekje dat net groot genoeg was om mijn auto te herbergen. Terwijl ik mijn auto parkeerde, luid claxonnerend achter mij, probeerde iemand duidelijk te maken dat hij langs wilde. Mijn oergedachten borrelden op, maar gelukkig weerhield ik mezelf ervan toe te geven aan deze impuls. In plaats daarvan draaide ik rustig mijn auto het parkeervak in, met de Polo die voorbij stoof, zijn eigen ritueel herhalend in de hoop dat zijn petje, auto en ritmische claxonneren de aandacht van een meisje zouden vangen. Maar ik stond droog en hoefde niet door de regen te ploeteren. Mijn missie was volbracht, en dat vervulde me met voldoening.
Ik haastte me naar het afdakje, langs mijn auto rennend, en liep naar de deur van het etablissement. Daar zag ik mijn vrienden zitten, ondanks hun afkomst, die zou doen vermoeden dat punctualiteit niet hun sterkste kant was. Hoewel ik vriendschap altijd enigszins overschat heb gevonden, keek ik uit naar hun sterke verhalen, die naar alle waarschijnlijkheid eerder verzinsels dan werkelijkheid waren. In het felle licht van de zaak keek ik om me heen. De tafels waren voornamelijk bevolkt door oudere mannen, die in diepgaande gesprekken verwikkeld waren terwijl ze overmatig roerden in hun koffie met melk, meer suiker toevoegend dan gezond voor hen was.
De deur ging open en ik ergerde me aan het feit dat ik met mijn rug naar de ingang zat. Het zenuwachtige geklingel van het belletje bij binnenkomst leek niet op te houden, hinderlijk als een deuntje dat in je hoofd blijft hangen. Ik draaide me om en voelde een pijnscheut in mijn nek, maar negeerde de pijn. Drie dames betraden de zaak en vielen volledig uit de toon. Het eerste meisje, gehuld in haar jas met een sjaal om haar hoofd, leek haar pluizige haar te beschermen tegen de regen. Het tweede meisje, in een lawaaiige zwarte parka van Canada Goose, schreeuwde bijna van onzekerheid, maar mijn cynisme weerhield me ervan me hieraan te ergeren. Mijn aandacht werd echter volledig opgeëist door de derde dame, gehuld in een te dun leren jasje voor het seizoen, huppelend op haar Adidas-sneakers, haar geblondeerde krullen speels dansend. Haar hazelnootbruine ogen straalden ondeugd en onschuld tegelijk uit. Mijn ogen volgden haar, betoverd door haar gracieuze bewegingen terwijl ze genoot van een smakelijke cheesecake.
Ik voelde het zweet langs mijn rug lopen terwijl ik naar haar keek, onopgemerkt door haar, maar vastbesloten haar aandacht te trekken. Zij was de vrouw van mijn leven, dat wist ik zeker. Duizend-en-een redenen waarom het niets zou worden, doemden op in mijn gedachten, maar ik kon mezelf niet overtuigen dat het wel zou lukken. Opstaan om haar te vertellen hoe prachtig ze was, dat ze geen twijfel hoefde te hebben, dat ik haar eeuwig zou beminnen zonder haar pijn te doen – mijn benen weigerden. Ze wilden niet opstaan, durfden niet op te staan, bleven vastgeklonken aan de ongemakkelijke stoel.
Mijn tafelgenoten begrepen dat mijn aandacht was afgedwaald. Ze zagen dat mijn gedachten niet meer bij hen waren en leken er niet eens om te malen. Ze konden hun sterke verhalen ook wel onderling delen. Slechts een enkele keer keek ik op, toen Peaky zei: “Volgens mij werkt zij met mij bij de ING.” In de hoop dat hij het over mijn blonde schone had, wees hij echter naar een eenzaam Turks meisje in de hoek, haar eenzaamheid verdrijvend met een te groot stuk smakeloze zoete taart.
Ik wendde mijn hoofd terug naar mijn eigen haar, niet naar dat van de ING of van Peaky. In dat kleine zaakje bevond zich mijn eigen haar, en ik wist dat zij op een dag mijn vrouw zou worden, ook al had ik geen idee hoe ik dat moest bewerkstelligen. Mijn verlegenheid bleek wederom eerder een belemmering dan een zegen te zijn, maar ik moest leren leven met mijn eigenaardigheden, waar verlegenheid er een van was. De klok tikte genadeloos voort en ik besefte dat ik vandaag niet genoeg moed zou verzamelen om haar aan te spreken. Het drong ook tot me door dat ik haar waarschijnlijk nooit meer zou zien en dat het verstandig was haar uit mijn gedachten te bannen. Ze had me niet eens opgemerkt, dus zelfs een slechte ‘one-liner’ als “hey, ken jij mij nog?” zou niet geholpen hebben. Ze zou me niet kennen, maar ik zou haar nooit vergeten, zonder haar ooit gekend te hebben.
Ik zag hoe de jassen weer werden aangetrokken, de sjaals over hoofden werden gedrapeerd om de regen geen kans te geven hun kapsels te verpesten. De pinpassen werden tevoorschijn gehaald om ieder zijn eigen drankje en taartje af te rekenen, zodat de grootverbruiker onder hen niet onevenredig hoefde bij te dragen. Dat zou immers niet eerlijk zijn.
Met een heupwiegende tred en luide lach zag ik haar naar de kassa lopen. Ze rekende haar versnaperingen af, en onder hetzelfde luide geklingel vertrok ze weer. Even speelde de gedachte door mijn hoofd om snel naar mijn auto te rennen, haar te volgen en op een bepaald moment met mijn auto tegen de hare te botsen. Vervolgens kon ik me dan verontschuldigen, haar nummer noteren op het schadeformulier, maar ik besefte dat ik niet eens wist of ze met de auto was. Het leek onwaarschijnlijk dat iemand met zoveel klasse in dit stukje ghetto zou wonen, maar ik sloot het niet uit. Bovendien was het idee al snel van de baan, want als ik haar een whiplash zou bezorgen, zou ze meteen een stuk minder aantrekkelijk zijn. Verlamd bleef ik zitten, om na een kwartier teleurgesteld, verdrietig en gebroken van tafel op te staan zonder afscheid te nemen, een briefje van twintig euro op de tafel te werpen. Ik stapte in mijn auto en hoopte stiekem dat ik petje met zijn Polo tegen het lijf zou lopen. Deze keer zou ik hem wel uit zijn auto sleuren als hij toeterde, om in ieder geval mijn dag met wat spektakel af te sluiten. Hoewel het slechts een gedachtespinsel was, wist ik dat ik het nooit echt zou doen. Ik zag haar niet meer en zou haar nooit meer zien. Ik had het verknald.
Een paar maanden later plofte ze naast me neer op de bijrijdersstoel, lachend met de woorden: “Nou, daar ben ik dan.” Ondertussen zijn we drie kinderen en talloze lachbuien verder. Hoe het me gelukt is haar opnieuw tegen te komen, weet ik niet precies, maar het is me gelukt, en deze keer ging het wel goed. De liefde van mijn leven is nu van mij, en dat zal altijd zo blijven.