Op mijn zestiende ontdekte ik dat ik anders was dan iedereen om me heen. Ik zag er niet anders uit dan de rest. Misschien niet optimaal verzorgd, met wat langer, slordig haar, maar niet heel anders. Terugkijkend had ik het eigenlijk al eerder ontdekt. Alleen had het toen nog geen naam. Ik was gewoon anders. Niet normaal. Verlegen. Teruggetrokken. Allemaal woorden die ze voor mij gebruikten. In negatieve zin waren er ook woorden als ‘stiekemerd’ of ‘gluiperd’. Ik herkende mezelf er niet in. Ik voelde me vooral onbegrepen en heel vaak alleen. Niet alleen in de zin van geen mensen om me heen; ik had vrienden, genoeg zelfs. Ik was niet per se ongeliefd, ondanks dat ik anders was.

Het leven lijkt gestroomlijnd van jaar tot jaar te gaan, maar de inhoud niet. Er gebeuren dingen die alles op de kop gooien, soms in positieve zin, soms in negatieve zin. Na het bericht op de middelbare school dat ik het zogenoemde Aspergersyndroom had, ging ik ook leven na het syndroom. Ik ging opzoeken, want toen was er al Google, en ik ging leven naar wat ik kon vinden op het wereldwijde net. Het stomste dat je kan doen natuurlijk. Buikpijn is ook niet meteen buikkanker. Maar als je het op Google opzoekt wel. Maar op een gegeven moment ging ik ook dingen uit mijn verleden terughalen. 1994/1995 was het seizoen voor Ajax. En ondanks dat ik op dat moment ver buiten Amsterdam woonde en niet eens wist hoe Amsterdam rook, was ik natuurlijk ook Ajax-fan. Alle witte jongetjes in de buurt wilden Jari Litmanen zijn. De Surinaamse jongetjes wilden allemaal Kluivert, Seedorf of Davids zijn en waren wonder boven wonder ook altijd familie van een van de drie eerdergenoemde. Ook was er Joël, een dikke Nederlandse jongen die niet kon voetballen en dus altijd keeper moest zijn, maar niet Edwin van der Sar mocht zijn, want die was niet dik. Dus hij was de enige zonder held, want er waren geen dikke helden. Kinderen zijn zo genadeloos hard. Joël zei altijd: “Ja, joh BAH BAH, dat is oncontroleerbaar. Jullie lijken allemaal op elkaar.” Ik schaamde mij dan voor hem. Het verschil tussen die kinderen en mij is dat zij een voetballer wilden zijn. Ik kende de rugnummers van de gehele selectie uit mijn hoofd, en ook hun geboortedatums en geboorteplaatsen.
Dat ik mij schaamde voor hem, had gewoon te maken met het feit dat mijn moeder ons wel opvoedde. Mijn vader was niet per se erg opvoedkundig. Mijn vader was er overigens nooit. Ik kan mij een verhaal herinneren van toen ik jong was. Ik ging net naar de basisschool. Mijn vader was er toen wel. Waarom mijn vader naar de tienminutengesprekken op de basisschool ging, weet ik niet. Hij sprak amper Nederlands. De juffrouw vertelde dat ik anders was dan de andere kinderen en dat het misschien goed was als ik naar speciaal onderwijs ging. Mijn vader zei: “Anders? Anders? WAT IESHJ ANDERS? MIJN ZOON IS NIET MONGOOL!!!!!” Daar had hij een punt. Ik was geen mongool. Ik bleef op de basisschool. Mijn vader mocht nooit meer naar tienminutengesprekken.
Terugdenkend op mijn leven, was ik dus altijd anders. Maar wat is anders? Anders is het ongrijpbare. Ik ben toch gewoon aardig? Ik voel best wel aan als iemand boos op mij is en ik weet ook dat wat ik ga zeggen shockerend kan zijn. Ik voel dan toch emoties? Ik vind het wel kut als iemand naast mij begint te huilen. Meestal vind ik huilers ook aanstellers. Maar ben ik dan emotieloos? Ik vind van niet. Maar kan ik mijzelf beoordelen? Enkele vragen en gedachten die mijn jeugd beheersten.
Ik zei vaak dat ik dingen vergat, als ik geen zin had om ze te doen. Het enge was dat ik wist dat ik loog, omdat ik eigenlijk nooit iets vergat. Ik betrapte mezelf erop dat ik manieren zocht om niet anders te zijn, hoewel ik hoe ouder ik werd hoe moeilijker het werd hetzelfde te zijn. Ik vond de klas te druk en kon er niet zijn. Als veel mensen door elkaar spraken, raakte ik in paniek. Als ergens veel lawaai was, nam een soort van onbeheersbare angst mij over. En ik was sowieso bang. Bang voor alles.
Ook bij Asperger zit, zoals in het hele leven, ‘de duivel in het detail’. Als iemand iets tegen mij zei en het ging niet door, kon ik slecht omgaan met de teleurstelling. Gelukkig heb ik ook veel dingen niet, die volgens de deskundigen tot Asperger behoren, maar uiteindelijk zag ik vooral in dat ik motorisch echt heel erg onhandig ben. Een klungel dus. Mijn interesse is erg beperkt. Geluiden en geuren prikkelen mij in de negatieve zin van het woord. En contact en sociale interactie verlopen moeizaam. Ik moet mijzelf aanzetten. Ik weet niet hoe ik dat moet noemen. Het is gek. Alsof ik een schakel om moet zetten en het is zo vermoeiend. Zo zwaar. Aardig zijn. Leuk doen. En ik spreek eigenaardig en veel in beeldspraak.
Al met al, ben ik ondanks al die eigenaardigheden, best een leuke gozer, denk ik. Ik kan mij wel ergeren aan mensen die autisme te pas en te onpas gebruiken. Iedereen heeft wel iets autistisch, maar het is niet leuk om een autist te zijn. Ik zou er veel voor over hebben om niet autistisch te zijn. Om geen syndroom van Asperger te hebben, want het zit mij vaak in de weg. Het helpt mij alleen bij zelfspot. Als ik weer iets eigenaardigs doe, dan kan ik de schuld geven aan dat gekke autisme, aan het syndroom van Asperger. Ik ben niet gek. Ik ben niet dom. Ik ben eigenaardig en niet passend binnen hetgeen dat wij als standaard hebben aangenomen. En daarom opteer ik om per heden een ‘A’ toe te voegen aan LHBTI, dus LAHBTI, expres niet aan het einde want TIA is weer iets anders. Ook vervelend. De A van autisme, want wij zijn ook anders, maar willen hetzelfde behandeld worden zonder continu de nadruk te leggen op dat wij anders zijn.