Er is iets bijzonders aan de hand met de menselijke geest in tijden van crisis. Er wordt vaak gezegd dat extreme omstandigheden het beste in mensen naar boven halen, maar misschien is het eerlijker te zeggen dat ze ook het slechtste blootleggen. Het is alsof een pandemie, een rel, of zelfs een simpele verhoging van het cholesterolgehalte, de sluizen opent van een diepgewortelde woede, een haat die ergens altijd al aanwezig was, maar nu de kans krijgt om te bloeien.
Een vrouw in Groot-Brittannië heeft zich tijdens de recente rellen geroerd in de kolkende stroom van deze haat. Ze deed wat vandaag de dag zo gemakkelijk is: ze pakte haar telefoon, opende Facebook, en schreef een paar woorden die een echo van verontwaardiging veroorzaakten. Haar boodschap was eenvoudig, bijna banaal in zijn grofheid: een oproep om een moskee op te blazen. Dit was niet de vurige retoriek van een revolutionair, maar de schreeuw van een bang en onwetend mens, verstikt door haar eigen vooroordelen.
Het nieuws van haar arrestatie verspreidde zich snel, zoals dat hoort in onze tijd. De verontwaardiging was groot, en terecht. Er is geen plek voor haatdragende oproepen in een beschaafde samenleving. Maar onder deze golf van publieke veroordeling ligt een dieper probleem, één dat we vaak negeren omdat het ons ongemakkelijk maakt. Deze vrouw, wiens naam we hier niet hoeven te noemen, is niet slechts een geïsoleerde gek, een zeldzame uitschieter in een verder gezonde samenleving. Nee, zij is een product van diezelfde samenleving, een symptoom van een veel grotere ziekte.
Men zou kunnen stellen dat haar oproep het gevolg is van eenzaamheid, van onbegrip of zelfs van een gebrek aan opvoeding. Dit zijn de verklaringen die vaak worden aangedragen wanneer iemand iets doet dat moreel verwerpelijk is. Het is verleidelijk om te denken dat als we haar maar beter hadden opgevoed, als ze maar betere vrienden had gehad, als ze maar wat meer had gereisd en andere culturen had leren kennen, ze deze vreselijke woorden nooit zou hebben geschreven. Maar deze redenering gaat voorbij aan een fundamenteel aspect van de menselijke natuur: mensen zijn vatbaar voor haat, vooral wanneer die haat hen een gevoel van identiteit geeft.

De gevangenisstraf die deze vrouw nu ondergaat, zal haar hoogstwaarschijnlijk niet genezen van haar denkbeelden. Integendeel, het zal haar vermoedelijk sterken in haar overtuigingen, haar alleen maar verder in de rol van slachtoffer drijven. Ze zal zich voegen bij de rangen van anderen die zich onbegrepen voelen, die hun haat en angst omarmen als een vorm van verzet tegen een samenleving die hen zogenaamd in de steek heeft gelaten. In hun ogen zijn zij de martelaren, niet van een heilige zaak, maar van een vervormde werkelijkheid waarin haat de enige constante is.
Maar laten we niet te hard oordelen over haar, want dat zou ons te veel comfort geven. We zouden ons kunnen verschuilen achter de gedachte dat zij de enige is die fout zat, dat zij het probleem is, en dat met haar arrestatie en veroordeling het probleem is opgelost. Maar dat is een misvatting. De echte vraag die we ons moeten stellen is hoe het zover heeft kunnen komen. Hoe hebben wij, als samenleving, deze haat laten groeien? Waar zijn we de mist ingegaan?
In de reacties op dit incident zie je een patroon. Men veroordeelt snel en fel, maar zelden kijkt men naar de onderliggende oorzaken. We leven in een tijd waarin iedereen een mening heeft, en die mening moet koste wat het kost gehoord worden. Sociale media hebben van ons allemaal predikers gemaakt, maar in plaats van de liefde te verkondigen, verspreiden we angst en haat. De ironie is dat de technologie die ons zou moeten verbinden, ons steeds verder uit elkaar drijft.
We kunnen ons richten op de vrouw in kwestie, haar veroordelen, en doorgaan met ons leven. Maar als we dat doen, missen we een belangrijke les. Deze vrouw is een symptoom van een samenleving die steeds meer gefragmenteerd raakt, waar mensen zich steeds vaker terugtrekken in hun eigen bubbels, omringd door anderen die hun vooroordelen delen en versterken. In deze bubbels groeit de haat als onkruid, gevoed door angst en onwetendheid.
En hier ligt de werkelijke tragedie. Deze vrouw is niet alleen een slachtoffer van haar eigen haat, ze is ook een slachtoffer van een samenleving die niet langer in staat lijkt te zijn om echt met elkaar te communiceren. We praten, we schreeuwen, we posten, maar luisteren doen we niet. En in dat vacuüm van wederzijds begrip groeit het gif van de haat ongestoord verder.
Racisme is niet aangeboren, het is aangeleerd. En wie zijn de leraren? Het zijn niet alleen de ouders of de vriendenkring. Het zijn de politici die haat en angst prediken om stemmen te winnen. Het zijn de media die controversiële uitspraken en haatzaaiende teksten uitvergroten om de kijkcijfers op te schroeven. Het zijn wij, de toeschouwers, die wegkijken, of erger nog, die meedoen aan de verspreiding van het gif door het te liken, te delen, of simpelweg door onze mond te houden.
We staan nu op een kruispunt. We kunnen doorgaan op de weg die we bewandelen, waar haat en onwetendheid ons steeds verder van elkaar vervreemden. Of we kunnen de moeilijke weg kiezen, de weg van zelfreflectie, van het kritisch kijken naar onze eigen rol in deze giftige cyclus. Het zal niet makkelijk zijn, en het zal tijd kosten, maar als we echt willen dat dit soort oproepen stoppen, dan moeten we beginnen bij onszelf.
Deze vrouw is geen monster, ze is een product van onze tijd. En als we echt verandering willen, moeten we beginnen met het heroverwegen van de manier waarop we omgaan met elkaar, zowel online als in het echte leven. We moeten de wortels van de haat aanpakken, niet alleen de symptomen. Pas dan kunnen we hopen op een samenleving waarin oproepen tot geweld niet langer worden gedaan, niet omdat ze illegaal zijn, maar omdat ze simpelweg ondenkbaar zijn.