Er is een Arabisch gezegde dat me altijd fascineert: “De kameel ziet de kromming van zijn eigen nek niet, maar hij ziet de kromming van de nek van zijn broer.” Het roept een beeld op van een dier, traag en statig, dat onbekommerd voortloopt, zonder zich bewust te zijn van de last die hij zelf draagt. Hij kijkt naar de bult van de ander, misschien met enige minachting, terwijl zijn eigen bult net zo grotesk is, zo niet grotesker. Het is een uitspraak die ongemakkelijke waarheden blootlegt, zoals zoveel wijsheden dat doen. Een spiegel voorgehouden krijgen door een spreekwoord – er is iets pijnlijks aan. Je wil je ogen afwenden, maar het beeld blijft hangen.

Het spreekt tot de menselijke neiging, en daar begint het echte ongemak. Want zijn wij niet net als die kameel? Blind voor onze eigen gebreken, maar scherp als messen wanneer het op de tekortkomingen van anderen aankomt? En wat betekent dat, in een wereld waarin we onszelf constant aan anderen spiegelen, waarin we niet kunnen bestaan zonder de ander als referentiepunt? Misschien is dat wat deze uitspraak werkelijk suggereert: dat ons zelfbeeld grotendeels wordt opgebouwd door wat we in anderen afkeuren, dat we bestaan in de reflectie van de ander, maar zelden de moed hebben om onszelf te zien.

Het begint met iets kleins. Een opmerking van een vriend die je net iets te hard raakt, een klein gebaar van je partner dat je irriteert. Misschien een werknemer die altijd te laat is, een buurman die klaagt over lawaai, of een collega die steeds maar weer dezelfde fouten maakt. We voelen de frustratie opborrelen, de ergernis. Waarom kunnen ze niet gewoon… het beter doen? Waarom is het zo moeilijk om niet steeds dezelfde fouten te maken? Het lijkt allemaal zo voor de hand liggend, zo simpel – voor ons, tenminste. En daar zit de kern: het is simpel, omdat wij het niet hoeven te doen. Omdat wij, net als de kameel, onze eigen bult niet zien.

We vellen oordelen over anderen omdat het ons verlost van de verantwoordelijkheid om naar onszelf te kijken. Het is een verdedigingsmechanisme, verfijnd door eeuwen van evolutie. Wie naar anderen wijst, kan zelf in de schaduw blijven staan. En die schaduw, die voelen we maar al te goed. Maar het vermijden van zelfreflectie, dat kunnen we als geen ander. We hebben er een kunst van gemaakt, verpakt in moraliteit, in zogenaamde zorg voor de ander. “Ik wil alleen maar dat je beter wordt,” zeggen we dan, alsof onze kritiek voortkomt uit een hogere ethische roeping. In werkelijkheid is het een vorm van zelfbehoud, een manier om niet geconfronteerd te worden met onze eigen fouten.

En toch, de momenten waarop we gedwongen worden om onszelf aan te kijken – wanneer de bult van de ander ineens niet meer genoeg is om ons af te leiden van de onze – zijn vaak de momenten waarop alles begint te wankelen. Want wat zien we als we eindelijk naar binnen durven te kijken? Onvolkomenheden, ja. Fouten die misschien allang zichtbaar waren voor anderen, maar nooit voor onszelf. Maar ook iets anders: de mogelijkheid van verandering. De mogelijkheid om niet langer blind te blijven voor wie we werkelijk zijn.

Het zelfbeeld, dat fragiele construct, valt vaak uiteen wanneer we gedwongen worden om naar ons eigen gedrag te kijken. Het is makkelijk om een ander te beschuldigen van arrogantie, maar wat gebeurt er wanneer we beseffen dat onze kritiek zelf een vorm van arrogantie is? Dat we in onze poging om de ander te verbeteren, eigenlijk alleen maar bezig zijn met het bevestigen van ons eigen gelijk? Het is een pijnlijke waarheid, eentje die we liever vermijden. Maar het is ook een bevrijdende waarheid, want zodra we dit patroon herkennen, kunnen we beginnen met het doorbreken ervan.

We zijn geen statische wezens. In tegenstelling tot de kameel, die voor altijd zijn bult zal dragen zonder ooit te veranderen, hebben wij de mogelijkheid om te groeien. Dat is misschien de grootste tragedie én de grootste troost van ons bestaan. We kunnen veranderen, maar we doen het zelden. Omdat het moeilijk is. Omdat het pijnlijk is. Omdat het betekent dat we onze fouten onder ogen moeten zien, en wie wil dat nu echt? Maar juist in die momenten van ongemak, wanneer we geconfronteerd worden met onze eigen tekortkomingen, ligt de sleutel tot groei.

Er is een gevaar in deze zelfreflectie, dat moet gezegd worden. Het is niet de bedoeling om te blijven hangen in schuld of schaamte, om jezelf te verlammen met de ontdekking van je eigen fouten. Want dat is de andere kant van de medaille: de valkuil van zelfverwijt. Er is een delicate balans nodig. Te veel kritiek op jezelf, en je raakt verlamd. Te weinig, en je blijft blind voor je eigen bult. Misschien is dat de reden waarom we vaak liever de gebreken van anderen zien: het biedt een uitweg uit deze ingewikkelde dans van zelfbewustzijn. Maar de echte kracht ligt in het vinden van die balans. In het erkennen dat we allemaal fouten maken, en dat we juist door die fouten te erkennen, beter kunnen worden.

De kameel zal zijn bult nooit zien. Hij zal altijd blijven voortlopen, kijkend naar de bult van de ander. Maar wij hebben de keuze. We kunnen onze ogen openen voor wie we werkelijk zijn, en door dat te doen, kunnen we niet alleen onszelf, maar ook de wereld om ons heen veranderen. Dat is misschien wel de grootste les van deze oude wijsheid: dat echte verandering begint bij onszelf, en dat we de wereld alleen kunnen verbeteren door eerst onze eigen bult te zien.