Er zijn veel mensen waarvan gehouden wordt. Ze zijn er doordrongen. Het zit in hun blik, in hun woorden, in de manier waarop ze de wereld benaderen. Een vanzelfsprekend iets, bijna irritant. Je ziet het als ze lachen om niets, een onschuldige lichtheid die ik nooit heb gekend.

Ik moest bijna twintig worden. Tot die tijd was er houden van. Een allesomvattend gevoel dat me optilde, me beschermde, me leerde wat warmte was. Toen stopte het. Mijn moeder overleed. Van de ene op de andere dag verdween dat veilige nest, de plek waar ik wist dat ik altijd terecht kon.

Vanaf dat moment was ik een nummer. Geen naam, geen ziel. Gewoon een naïef nummer in de maatschappij. Ik werd een zes, een dertien in een dozijn, iemand waar je overheen loopt zonder op te kijken. Ze maakten misbruik van me. Niet op een filmisch tragische manier, maar op de manier waarop de wereld altijd misbruik maakt van de zwakken. Door te negeren, te vergeten, te reduceren tot niets.

Het is vreemd hoe het leven je vormt, hoe je barstjes krijgt op plekken die je nooit had verwacht. Dat verlies, die leegte, het heeft me gemaakt tot wie ik nu ben. Ik draag het met me mee als een litteken dat nooit helemaal geneest. Maar ook als een wapen, een scherpe rand die me overeind houdt.

Houden van is nu anders. Het is niet meer vanzelfsprekend. Ik geef het met mate, ik ontvang het schoorvoetend. Soms voelt het als een herinnering aan een tijd die niet meer bestaat. Maar in de ogen van mijn kinderen, in de stem van mijn vrouw, vind ik het soms terug. Fragiel, breekbaar, maar levend.

Misschien is dat het: houden van is nooit echt weg. Het verandert alleen van vorm. Het leert je hoe je moet verliezen en opnieuw moet beginnen. Hoe je, zelfs als je een nummer bent, toch iemand kunt worden. En die iemand, dat ben ik.