Rotterdam. Niet mijn stad, maar wel een stad die altijd de voorpagina weet te halen. Of het nu gaat om tragedie, chaos, of de zoveelste mislukte Feyenoord-training – je kunt er de klok op gelijkzetten dat er iets gebeurt. Deze week was geen uitzondering. De headlines kwamen harder binnen dan een vrije trap op de paal.
Het begon in mineur: een kindje overleden in een woning. Hartverscheurend nieuws, waar je stil van wordt. Het is een pijnlijk voorbeeld van hoe kwetsbaar het leven kan zijn, zelfs in een stad die bekendstaat om z’n harde werkers en stoere mentaliteit.
Alsof dat niet genoeg was, volgde een politie-inval in Kralingen met een dode en gewonden. Het klinkt als een scène uit een slechte actiefilm, maar het was gewoon een dag in Rotterdam. In IJsselmonde werd het nog erger: de politie moest mensen waarschuwen om niet alleen naar buiten te gaan. Gelukkig werd de dader snel opgepakt, maar de angst blijft hangen.

En dan is er Feyenoord. Niet de trots van de stad, maar misschien wel het zorgenkind. Waar de club ooit bekendstond om z’n vechtlust op het veld, lijkt die nu vooral buiten het veld plaats te vinden. Een opstootje tussen Stengs en Wellenreuther. Twee spelers die blijkbaar meer energie steken in het bekvechten dan in het verbeteren van hun spel. Het is emblematisch voor een club die dit seizoen alles behalve soepel draait. Geen kampioenschap vorig jaar, en dit jaar lijkt zelfs stabiliteit een verre droom.
Dus wat nu? Is Rotterdam verdoemd? Misschien niet, maar het voelt wel alsof de stad een rustmoment kan gebruiken. De chaos mag dan een deel van het DNA zijn, maar zelfs de grootste chaos vraagt om af en toe een adempauze. Feyenoord kan beter. Rotterdam kan beter.
Maar misschien is dat ook precies de kracht van deze stad. Rotterdam is geen gladgepolijste diamant, maar een rauwe steen. Het glimt niet, het schittert niet, maar het overleeft. Dus terwijl Feyenoord hopelijk wat minder met elkaar gaat vechten en meer met de bal, blijft Rotterdam gewoon zichzelf. Ruw, onvoorspelbaar, maar onverwoestbaar.