Ik zit op het toilet en staar naar de tegels. Mijn gedachten dwalen af naar mijn maat. Laten we hem Kolos noemen, want hij is kolossaal en ik ben iets korter.

Kolos heeft niet zoveel geluk. Zijn lichaamssappen zien eruit als de nasleep van een paintballgevecht met alleen rode verf. Of andersom. Urine in zijn bloed. Alsof zijn nieren besloten hebben een omgekeerde Niagara Falls te worden.

Ik had hem gered uit de klauwen van een werkgever die zo slecht was dat zelfs Ebenezer Scrooge zou zeggen: “Geef die man toch een fatsoenlijk salaris.” Nu werkt hij bij ons. Goede gozer. Ken hem al jaren. Maar de laatste tijd was hij vaker ziek dan een hypochonder op een medische congres-marathon.

Mijn cynisme vierde hoogtij. Ik maakte grappen over zijn immuunsysteem dat blijkbaar besloten had om fulltime voor de andere kant te gaan werken. Ik noemde hem “onze part-time Goliath”. Ik zei dat hij zo vaak thuis was, dat zijn bank hem als vaste bewoner had ingeschreven bij de gemeente.

Tot vlak voor kerst. Toen ging het mis. Misser dan mis. Bloed waar het niet hoort te zijn. Veel bloed. Zo veel dat hij zelf al een paar keer “urine in mijn bloed” zei. Wat mij overigens wel moeilijker, maar ook erg oncomfortabel lijkt. Alsof je lichaam besloten heeft intern een Venetiaans kanaal aan te leggen.

We kennen het Nederlandse zorgstelsel. Efficiënt als een slak die probeert te crowdsurfen. Ze dachten aan nierstenen of een blaasontsteking. De huisarts kijkt op de lijst “duurste, maar wel 100% door ziektekostenverzekering vergoede medicijnen” en schrijft iets voor dat klinkt als de ingrediëntenlijst van een toverdrank uit Game of Thrones.

Een maand later, onderzoeken. Het eerste onderzoek was al kut. Waarschijnlijk een tumor. Bij zijn nieren. Alsof zijn lichaam besloten heeft intern een bowlingbaan aan te leggen, compleet met een bal die niet weg wil.

Nu moet mijn cynisme plaats maken voor medelijden. Ik hoop dat dat lukt. Het voelt als proberen een olifant te leren breakdancen. Ongemakkelijk en potentieel gevaarlijk voor alle omstanders.

Maar verdomme, Kolos. Je kan nog niet gaan. Wie moet ik dan belachelijk maken? Mezelf? Dat is zo 2010. Bovendien, wie gaat er dan mijn grappen appreciëren met dat lachen van je dat klinkt als een vriendelijke donderslag? Wie gaat er dan mijn koffie drinken als ik vergeten ben dat ik al zes koppen op heb?

Dus, ouwe reus. Vecht. Vecht als een Titaan tegen een leger van microscopische indringers. Want als jij er niet meer bent, wie gaat er dan mijn cynisme in toom houden? Wie gaat er dan mijn hart een beetje zachter maken? Wie gaat er dan de spinnenwebben van het plafond halen zonder ladder?

Ik sta op en kijk in de spiegel. Ik zie een man die zich realiseert: soms is het leven net als een achtbaan. Het kan zomaar de verkeerde kant op gaan. Maar jij, Kolos, jij bent de menselijke veiligheidsbeugel die ervoor zorgt dat we niet uit de kar vliegen. Dus hou vol, grote jongen. Want zonder jou is deze wereld niet alleen een stuk minder hoog, maar ook een stuk minder kleurrijk.