Ze zeggen dat het begint met een schreeuw. Dat alles begint met een schreeuw die door merg en been gaat. Een tram die in vlammen opgaat, een stad die siddert, ogen vol angst die kijken, maar niet echt zien. Laten we eerlijk zijn, dit is waanzin. Wat hier gebeurt—de opgeblazen trams, de scherven die als splinters in onze ziel prikken—verdient geen goedkeuring, geen begrip. We moeten het beestje bij de naam noemen: dit is geweld, blinde razernij die niets opbouwt, alleen vernietigt.

En toch… toch is het te makkelijk om alleen dat te zien. Te makkelijk om te stoppen bij het gevolg zonder te vragen naar de oorzaak. Want elke keer dat die jongens de straat op gaan, elke keer dat stenen door de lucht vliegen, is daar die andere vraag, die niet wordt gesteld, de vraag die iedereen lijkt te vergeten: Waarom?

Wie zijn deze jongens, deze verloren zonen, deze schaduwen die zich in de stegen van de stad verstoppen? De stad ziet hen niet, wil hen misschien niet eens zien. Ze worden geboren en meteen al in een hokje gestopt. “Probleemjongeren,” zeggen ze. “Raddraaiers.” Ze groeien op in buurten waar het beton grauw is en de dagen grijs zijn, waar elke glimlach een vorm van verzet lijkt, een daad van moed. Ze lopen door een stad die hun thuis zou moeten zijn, maar hen op elke hoek een beetje verder buitensluit. En na een tijd beginnen ze zichzelf ook zo te zien: niet als zonen van Amsterdam, maar als vreemden, als indringers die alleen welkom zijn als ze onzichtbaar blijven.

Dus ja, ze keren zich tegen die stad. Gooien stenen, schreeuwen, vernietigen. Want als de wereld jou niet ziet, als niemand naar je luistert, wat blijft er dan nog over om je stem te laten horen? Ze zijn geen monsters, hoe graag we dat ook zouden willen geloven. Ze zijn jongens die verloren zijn, vastgelopen in een systeem dat geen oog voor hen heeft. Jongens die alleen nog de taal van het geweld spreken, omdat dat de enige taal is die nog aandacht krijgt.

Ze breken niet zomaar dingen omdat ze het leuk vinden. Ze breken omdat ze zelf allang gebroken zijn. Hun dromen zijn gescheurd, hun toekomst is gesloopt nog voordat hij kon beginnen. Ze kijken naar de wereld om hen heen en zien deuren die altijd net iets te vroeg dichtvallen. En iedere keer dat wij alleen naar het gevolg kijken, iedere keer dat we hun woede veroordelen zonder naar de pijn eronder te kijken, duwen we ze nog een stukje verder van ons af.

Misschien, heel misschien, moeten we een keer stoppen met wijzen, en beginnen met luisteren. Niet naar de stenen die vallen, maar naar de schreeuwen die erachter zitten. Want zolang we alleen reageren op het gevolg en nooit vragen naar het waarom, blijft de stad een plaats van verloren zonen en doofgeworden vaders. En misschien is dat wel de grootste tragedie van allemaal. Dat de schreeuw van deze jongens door de stad echoot, keer op keer, en niemand echt de moeite neemt om te horen wat ze eigenlijk zeggen.